Haarlem Amsterdam

De labels van Willem van Genk

Door: Jim van Os

Het werk van kunstenaar Willem van Genk (1927-2005) heeft impact op het gemoed. Verontrusting, verbazing en fascinatie dienen zich aan, perverse plekjes worden aangeboord. Iedere ontmoeting levert nieuwe ontdekkingen, want de parallelle verhaallijnen op het doek houden nooit op. We zien een transformatie van de wereld die we nog begrijpen als de onze, maar die tegelijkertijd zo ingrijpend is veranderd dat we moeten blijven verkennen en proberen verbanden te leggen. Willem Frederik Hermans beschreef Van Genks werk als ‘huiveringwekkend mooi’.

De kunstenaar Willem van Genk

We zien terugkerende beelden van chaotisch urbanisme, mensenmassa’s, spinnen, boeken, kerken, afbraak en verval, verontwaardiging, protest (persoonlijk en maatschappelijk), totalitaire systemen, politiek, totaalarchitectuur, kunst, reclame, wreedheid, moord en doodslag (expliciet), seksualiteit (impliciet), reizen (Duitsland, Italië, Sovjet-Unie), steden, vervoer (trolleybussen, trams, stations, vliegtuigen), regenjassen en kapperszaken.  

Bij Van Genk zijn er geen antwoorden die zich aandienen. De impressie die je krijgt is van iemand die bezig is te bepalen hoe hij zich verhoudt tot de wereld aan de hand van een myriade van niet-gedane verhaallijnen. De schilderijen lijken een poging tot making sense, een constante narratieve ontwikkeling die nooit af is. En die de maker helpt om te bestaan in de zin van richting bepalen en zich uiten. Tegelijkertijd is het werk ook een commentaar op de kunst en de samenleving van zijn tijd. Het is in die zin bi-directioneel en gaat verder dan de persoon van de kunstenaar zelf.  

Het is, kortom, kunst.  

Kunst weliswaar als vorm van expressie against all odds, als een strijd om erkenning. Vanaf het begin immers waren er krachten die zijn werk buiten de kunst plaatsen. Wat hij produceerde kon niet vanzelfsprekend onderdeel van de wereld van de kunst zijn omdat het werd voorgesteld als de projectie van pathologie. Van Genk was ‘schizofreen’, en zijn werk daarmee op zijn best het werk van een ‘outsider’, en op zijn slechtst, zoals in die tijd openlijk werd beleden – en ook nu nog vaak impliciet wordt aangehangen – per definitie non-kunst, want geproduceerd door een ziek brein dat geen artistieke bedoeling kan hebben.  

Psychiatrie en artistieke expressie vormden het krachtenveld waarbinnen Van Genk zijn weg moest vinden. Het verloop van die worsteling is vanuit zowel psychiatrisch als artistiek oogpunt fascinerend.  

De kunstwereld is net als de wereld van de (psychische) gezondheidszorg in beweging. De oude formats en definities verliezen hun voorheen vanzelfsprekende autoriteit. Het dichotome denken van de vorige eeuw maakt plaats voor het ontwaren van continua. Eerder maakte men graag en overtuigd een scherpe tweedeling tussen gezond en ziek of tussen echte en niet echte kunst. Voortschrijdend inzicht maakt duidelijk dat een dergelijk onderscheid in feite vaak niet zo helder en ook niet erg zinvol te maken is. Van Genks geschiedenis kan dienen als illustratie van deze ontwikkeling.  

Hoe te denken over Willem van Genk als kunstenaar? Wat was hij voor soort kunstenaar? Hoe verhield zijn werk zich tot zijn persoonlijke bestaan? Al tijdens zijn leven riep zijn kunstenaarschap, net als zijn gedrag en persoon, interessante vragen op. Van Genk zelf was weinig geneigd helderheid te scheppen. En ook daarover verdrongen de vragen zich: kon hij niet anders of was zijn houding een bewuste (en wijselijke?) keuze.  

Bij gebrek aan antwoorden zijn, gedurende zijn leven, twee labels boven Van Genk gaan zweven, die nog steeds van invloed zijn op de interpretatie van zijn gedrag en zijn werk. Het label met betrekking tot zijn gedrag werd gevormd door het woord ‘schizofrenie’. In het verengde daarvan werd zijn werk verbonden met het label ‘outsider’.  

Kunst en psychiatrie: diagnosen en labels

Willem van Genk leefde in de tijd van psychiater J.H. Plokker, schrijver van het nog steeds bekende boek Geschonden Beeld. Beeldende expressie bij schizofrenen (1962). Dit boek verwoordde goed hoe men in die tijd over het thema dacht: ‘Kunst en geestesziekte sluiten elkaar vrijwel uit,’ vond Plokker. In dat klimaat was de a priori kans op erkenning voor Van Genk gering. De psychiatrie is een vak dat is gebaseerd op kijken naar mensen door het prisma van ziekte, toen nog meer dan nu. Gegeven de afwezigheid van lineariteit in gedrag en communicatie, was Van Genk een dankbaar object om door deze bril te bekijken. De maker van het werk dat ons fascineert omdat het symbolen biedt vanuit een bewustzijn waar we niet bij lijken te kunnen maar dat ons sterk beroeren kan, kon zich niet rechtlijnig verhouden tot de ander. Er waren zinnen en woorden, maar ze leken op metaforen en beeldspraak, met verschillende narratieven door elkaar. Dat levert de indruk van een gefragmenteerde en orakelende persoon. Je zou het ook zo kunnen bekijken: Willem van Genk lijkt iemand te zijn geweest met weinig vertrouwen in de ander, iemand die je eerst goed moest leren kennen om zich enigszins tot elkaar te kunnen verhouden met een zekere mate van reciprociteit. Mensen als galeriehouder Nico van der Endt en schrijver Dick Walda ervoeren met de tijd gevoel te hebben gekregen voor de interactieve betekenis achter zijn woorden.  

Dat Van Genk anders was dan de meesten in het spectrum van menselijke variatie bleek al vanaf zijn vroege jeugd. Als jongste van tien, met een vroeg overleden moeder en een vader die zijn te hoge verwachtingen van zijn enige zoon niet goed kon kanaliseren, werd hij in feite opgevoed door enkele van zijn negen zussen. Het kind Willem van Genk leefde in zijn eigen wereld, bezig met de verre landen in zijn atlas, waarvan hij de details perfect kende. Solitair tekenen kon hij als de beste, op een ambachtsschool kon hij niet aarden.  

Kortstondige baantjes als reclametekenaar, kantoorbediende of bezorger mislukten omdat hij zich niet kon schikken in een werkomgeving. Het duurde niet lang voor hij terecht kwam in de AVO, officieel de Nederlandsche Vereeniging tot bevordering van den Arbeid Voor Onvolwaardige Arbeidskrachten. De warmste receptie kreeg Van Genk in de kunst: toen hij in 1958 met een map tekeningen naar de Haagse kunstacademie stapte, was directeur Joop Beljon diep onder de indruk. Van Genk kon echter niet worden toegelaten tot de dagopleiding, vanwege zijn werkzaamheden bij de AVO-werkplaats. Wel mocht hij avondlessen volgen, waarbij Beljon zijn stafleden instrueerde om hun nieuwe pupil met rust te laten om diens aangeboren talent niet te verstoren.  

Omdat Van Genk moeite had om zich in het dagelijkse leven staande te houden, was hulp en begeleiding geboden. Bovendien werd er in dat kader duiding gezocht bij de psychiatrie. Maar wat heeft de psychiatrie te bieden aan een man als Van Genk? Omdat de psychiatrie zich heeft ontwikkeld als een medische specialisatie, is het gebruikelijk om het proces te beginnen met een diagnostische uitspraak. Zo je Van Genk psychiatrisch-diagnostisch zou willen duiden, past veel van wat er over hem bekend is binnen wat tegenwoordig bekend staat als het autismespectrum. Het autismespectrum wordt beschouwd als een scala van mogelijke kenmerken en gedragingen die, afhankelijk van de situatie en de mate van expressie, voordelig of nadelig kunnen uitpakken voor de persoon.  

Bij autismespectrum gaat het om kenmerken als eenzelvigheid, fragmentatie in het denken, beperkt gedragspatroon, moeite om in te spelen op de wereld van sociale interacties, obsessieve interesses en deelfascinaties, problemen in de communicatie – allemaal dingen die herkenbaar zijn bij Van Genk. Ook het element van ‘splinter skills’ en geïsoleerde genialiteit worden genoemd als mogelijke kenmerken van het spectrum.  

Veel mensen met trekken van het autismespectrum ontwikkelen verschijnselen die als psychotisch kunnen worden geduid. Vaak gaat het dan om gevoelens van wantrouwen of waanachtige interpretaties van sociale situaties. Ook bij Van Genk lijkt dit het geval geweest te zijn. Uitingen van paranoia bij mensen in het autismespectrum zijn te begrijpen vanuit beperkingen in het begrijpen van de sociale wereld. De intuïtie om mensen te ‘lezen’ is anders bij mensen met trekken in het autismespectrum, met als gevolg dat het gedrag van anderen kan worden geïnterpreteerd als bedreigend, ondermijnend of vijandig. Bij Van Genk speelde dit ook – waarbij overigens moet worden opgemerkt dat er voor hem vaak werkelijk reden was om zich ondermijnd en bedreigd te voelen. Zo verkondigden psychiatrisch prominenten dat zijn zieke brein incompatibel was met kunst, was hij regelmatig het slachtoffer van zijn onvermogen om met geld om te gaan, werd hij neergezet als ‘schizofreen’ en was een instituut voor ‘onvolwaardigen’ jarenlang zijn werkplek. 

Een belangrijk kenmerk van de diagnose schizofrenie is dat, eenmaal gesteld, het moeilijk is om er ooit van af te komen. Ook al is het een onjuiste diagnose. En probeer dan nog maar eens serieus genomen te worden. Dat lijkt ook Van Genk parten te hebben gespeeld. Door zijn werk gefascineerde kunsthistorici namen de diagnose zonder veel omhaal over als ware het een hard gegeven. Die bril heeft mogelijk ook de analyse van zijn werk een bepaalde kleur gegeven.

Indertijd was het autismespectrum nog onvoldoende bekend en geoperationaliseerd. Zo kon het zijn dat de combinatie van ‘vreemd’ zijn en paranoia aanleiding werd om de diagnose schizofrenie te stellen. Vanuit een hedendaags perspectief is het veel waarschijnlijker dat Van Genks ‘paranoia’ in het kader van autismespectrum variatie viel en ten onrechte werd geïnterpreteerd als primair psychotische problematiek in het kader van ‘schizofrenie’.  

De diagnose van schizofrenie heeft van Genk weinig goeds gebracht. Het model van behandeling van schizofrenie was (en blijft in belangrijke mate) vooral medisch, gericht op medicatie en controle van symptomen. Echter, wat de persoon in het autismespectrum vooral nodig heeft is psycho-educatie, pedagogische interventies gericht op communicatie en navigatie van de sociale wereld en begeleiding bij opleiding en werk. In afwezigheid daarvan soelaas zoeken in een model van antipsychotische medicatie voor een niet-primair psychotisch probleem is niet constructief. Vooral bij hoge doses is bekend dat antipsychotica interfereren met de motivatie en het creatieve proces van de persoon – wellicht is dit Van Genk bespaard gebleven. Enkele bewaarde antipsychoticarecepten voor hem lijken te duiden op een zeer lage dosis, en werden geschreven door een psychiater die zijn cliënt vanuit een meer persoonlijke en menselijke benadering tegemoet trad. Die mogen we dankbaar zijn: je kunt je afvragen hoe zijn artistieke activiteit en ontwikkeling anders verlopen zouden zijn.  

Ook in kunstzinnig opzicht speelt het proces van labelling bij Van Genk een dubieuze rol. De definities van outsider art en/of art brut zijn, sinds ze in de vorige eeuw in zwang kwamen, steeds aan bijstelling onderhevig geweest. De meest recente definities blinken eveneens bepaald niet in helderheid uit. Toch wordt Van Genk in het algemeen ‘gecategoriseerd’ als outsiderkunstenaar. Wel een erg goeie en bijzondere. Maar ook dit label, zo je het al zou willen gebruiken, past niet helemaal. Zo bezocht Van Genk wel degelijk een kunstacademie (al was hij nooit officieel ingeschreven), terwijl een van de definities van outsiderkunst zou zijn dat de betreffende kunstenaar geen academische opleiding heeft genoten.

Een vaak genoemd verschil tussen outsiderkunst en ‘reguliere’ kunst is het zich al dan niet verhouden tot andere kunst. Outsiderkunstenaars zouden uitsluitend gericht zijn op het uiten van eigen ervaringen en preoccupaties. Wie Van Genks werk bestudeert met de aandacht die zijn complexe beeldtaal verdiend, kan tot de conclusie komen dat de werken van deze ‘outsider’ zich wel degelijk verhouden tot het werk van professionele kunstenaars en belangrijke gebeurtenissen in de (kunst)wereld. Een belangrijke onderliggende vraag die zijn werk bijvoorbeeld lijkt te willen stellen is waarom andere kunstenaars meer gewaardeerd werden dan hij, terwijl hun werk beschouwd zou kunnen worden als technisch en inhoudelijk inferieur aan het zijne. Dat doet hij met de nodige woede, maar ook met humor en op een beeldend unieke interessante manier. Heeft hij ongelijk? Het bij  outsiderkunstenaars wel genoemde kenmerk van ‘weinig tot geen ontwikkeling’ zien we evenmin terug bij Van Genk, die van omineuze stadspanorama’s via collages en olieverfschilderijen uiteindelijk uitkwam bij ballpointtekeningen en trolleybussen gemaakt uit bouwplaten en straatafval. Zijn werk is van een grote diversiteit, waarbij de verschillende fasen binnen zijn oeuvre tegelijkertijd een grote eenheid tonen. Sommige onderzoekers zijn echter geneigd, in het licht van een psychiatrisch-pathologische connotatie, die ontwikkeling te verbinden aan vragen over mogelijk afnemende verstandelijke vermogens en vaardigheden bij de maker.  

Al met al zijn er nogal wat elementen die het werk van Van Genk juist als ‘echte kunst’ zouden kunnen doen onderscheiden: een bepaalde genialiteit, een eigen herkenbaar ‘handschrift’, een sterke – emotionele – zeggingskracht, het gebruik van beeld als communicatiemiddel, een duidelijke ontwikkeling binnen het oeuvre.  

Ook de manier waarop Van Genk zelf zijn werk beschouwde was ambivalent. Hij verkocht het niet graag en gaf vooral in zijn latere jaren regelmatig te kennen dat het weinig voorstelde. Anderzijds leek hij zich van de kwaliteit ervan bewust. Hij besloot op een gegeven moment dat het werk niet meer aan particulieren, maar uitsluitend nog aan musea verkocht mocht worden en ook daaraan niet te veel. In een poging een aantal van zijn trolleybussen terug te kunnen krijgen uit een museum, bood hij in ruil daarvoor een uitgesproken sterk, nieuw werk aan.  

Van Genk was als kunstenaar net zo radicaal als hij was als persoon. Hij genoot weliswaar van waardering en succes, maar liet zich daar weinig aan gelegen liggen. Hij weigerde compromissen met maatschappelijke wensen te sluiten. Hij liet zich bijvoorbeeld ooit wel door zijn galeriehouder overhalen om werk met een meer courante maatvoering te maken, maar vond het vervolgens noodzakelijk diverse kleine werken toch weer tot een groter geheel samen te voegen. Van Genks artistieke behoefte was leidend voor wat hij maakte, op een manier en in een mate waar de meeste kunstenaars alleen maar jaloers op kunnen zijn.  

Conclusie

Je zou Willem van Genk, gegeven het geweld van de labels waar hij mee te maken kreeg, in feite een vroege survivor van de psychiatrie kunnen noemen, strijdend op zijn manier, uiting gevend aan een vorm van protest die later zou uitgroeien tot de internationale recovery movement van gebruikers van de psychiatrische zorg. Want zijn kunst overleeft, de labels niet.  

Met dank aan Jack van der Weide.

Kopfoto: Zelfportret – Zwakzinnigennazorg, ca. 1980, gemengde techniek op hardboard, 94,5 x 105 cm. Stichting Collectie De Stadshof, Utrecht (foto: Han Boersma)

© 2022

Cookies
We gebruiken cookies op onze website, lees meer over ons cookie en privacy beleid.