Kunst en psychiatrie: diagnosen en labels
Willem van Genk leefde in de tijd van psychiater J.H. Plokker, schrijver van het nog steeds bekende boek Geschonden Beeld. Beeldende expressie bij schizofrenen (1962). Dit boek verwoordde goed hoe men in die tijd over het thema dacht: ‘Kunst en geestesziekte sluiten elkaar vrijwel uit,’ vond Plokker. In dat klimaat was de a priori kans op erkenning voor Van Genk gering. De psychiatrie is een vak dat is gebaseerd op kijken naar mensen door het prisma van ziekte, toen nog meer dan nu. Gegeven de afwezigheid van lineariteit in gedrag en communicatie, was Van Genk een dankbaar object om door deze bril te bekijken. De maker van het werk dat ons fascineert omdat het symbolen biedt vanuit een bewustzijn waar we niet bij lijken te kunnen maar dat ons sterk beroeren kan, kon zich niet rechtlijnig verhouden tot de ander. Er waren zinnen en woorden, maar ze leken op metaforen en beeldspraak, met verschillende narratieven door elkaar. Dat levert de indruk van een gefragmenteerde en orakelende persoon. Je zou het ook zo kunnen bekijken: Willem van Genk lijkt iemand te zijn geweest met weinig vertrouwen in de ander, iemand die je eerst goed moest leren kennen om zich enigszins tot elkaar te kunnen verhouden met een zekere mate van reciprociteit. Mensen als galeriehouder Nico van der Endt en schrijver Dick Walda ervoeren met de tijd gevoel te hebben gekregen voor de interactieve betekenis achter zijn woorden.
Dat Van Genk anders was dan de meesten in het spectrum van menselijke variatie bleek al vanaf zijn vroege jeugd. Als jongste van tien, met een vroeg overleden moeder en een vader die zijn te hoge verwachtingen van zijn enige zoon niet goed kon kanaliseren, werd hij in feite opgevoed door enkele van zijn negen zussen. Het kind Willem van Genk leefde in zijn eigen wereld, bezig met de verre landen in zijn atlas, waarvan hij de details perfect kende. Solitair tekenen kon hij als de beste, op een ambachtsschool kon hij niet aarden.
Kortstondige baantjes als reclametekenaar, kantoorbediende of bezorger mislukten omdat hij zich niet kon schikken in een werkomgeving. Het duurde niet lang voor hij terecht kwam in de AVO, officieel de Nederlandsche Vereeniging tot bevordering van den Arbeid Voor Onvolwaardige Arbeidskrachten. De warmste receptie kreeg Van Genk in de kunst: toen hij in 1958 met een map tekeningen naar de Haagse kunstacademie stapte, was directeur Joop Beljon diep onder de indruk. Van Genk kon echter niet worden toegelaten tot de dagopleiding, vanwege zijn werkzaamheden bij de AVO-werkplaats. Wel mocht hij avondlessen volgen, waarbij Beljon zijn stafleden instrueerde om hun nieuwe pupil met rust te laten om diens aangeboren talent niet te verstoren.
Omdat Van Genk moeite had om zich in het dagelijkse leven staande te houden, was hulp en begeleiding geboden. Bovendien werd er in dat kader duiding gezocht bij de psychiatrie. Maar wat heeft de psychiatrie te bieden aan een man als Van Genk? Omdat de psychiatrie zich heeft ontwikkeld als een medische specialisatie, is het gebruikelijk om het proces te beginnen met een diagnostische uitspraak. Zo je Van Genk psychiatrisch-diagnostisch zou willen duiden, past veel van wat er over hem bekend is binnen wat tegenwoordig bekend staat als het autismespectrum. Het autismespectrum wordt beschouwd als een scala van mogelijke kenmerken en gedragingen die, afhankelijk van de situatie en de mate van expressie, voordelig of nadelig kunnen uitpakken voor de persoon.
Bij autismespectrum gaat het om kenmerken als eenzelvigheid, fragmentatie in het denken, beperkt gedragspatroon, moeite om in te spelen op de wereld van sociale interacties, obsessieve interesses en deelfascinaties, problemen in de communicatie – allemaal dingen die herkenbaar zijn bij Van Genk. Ook het element van ‘splinter skills’ en geïsoleerde genialiteit worden genoemd als mogelijke kenmerken van het spectrum.
Veel mensen met trekken van het autismespectrum ontwikkelen verschijnselen die als psychotisch kunnen worden geduid. Vaak gaat het dan om gevoelens van wantrouwen of waanachtige interpretaties van sociale situaties. Ook bij Van Genk lijkt dit het geval geweest te zijn. Uitingen van paranoia bij mensen in het autismespectrum zijn te begrijpen vanuit beperkingen in het begrijpen van de sociale wereld. De intuïtie om mensen te ‘lezen’ is anders bij mensen met trekken in het autismespectrum, met als gevolg dat het gedrag van anderen kan worden geïnterpreteerd als bedreigend, ondermijnend of vijandig. Bij Van Genk speelde dit ook – waarbij overigens moet worden opgemerkt dat er voor hem vaak werkelijk reden was om zich ondermijnd en bedreigd te voelen. Zo verkondigden psychiatrisch prominenten dat zijn zieke brein incompatibel was met kunst, was hij regelmatig het slachtoffer van zijn onvermogen om met geld om te gaan, werd hij neergezet als ‘schizofreen’ en was een instituut voor ‘onvolwaardigen’ jarenlang zijn werkplek.
Een belangrijk kenmerk van de diagnose schizofrenie is dat, eenmaal gesteld, het moeilijk is om er ooit van af te komen. Ook al is het een onjuiste diagnose. En probeer dan nog maar eens serieus genomen te worden. Dat lijkt ook Van Genk parten te hebben gespeeld. Door zijn werk gefascineerde kunsthistorici namen de diagnose zonder veel omhaal over als ware het een hard gegeven. Die bril heeft mogelijk ook de analyse van zijn werk een bepaalde kleur gegeven.