700 jaar zorg voor de geest
Op zijn zwerftocht door de geschiedenis heeft de Geest ook eeuwenlang door het gebouwencomplex gedwaald van het monumentale Dolhuys, waar tegenwoordig Museum van de Geest gevestigd is. Deze plek wordt gekenmerkt door 700 jaar zorg voor de geest, waarin alle aspecten van die geest zichtbaar worden, die hem menselijk maken.
700 jaar zorg voor de geest is een geschiedenis van tegenstellingen en van slingerbewegingen tussen vooruitgang, pragmatisme en terugval. Het is een geschiedenis van leed, frustratie, onverschilligheid en hardvochtige uitsluiting. Maar ook van medemenselijkheid, zorgzame opvang, moed en doorzettingsvermogen.
Tot de middeleeuwen
Tot diep in de Middeleeuwen leefden psychisch zieke en beperkte mensen bij hun familie in de samenleving. Er waren geen speciale voorzieningen voor hen en hun lot werd geheel bepaald door hun naaste omgeving en door willekeurige omstandigheden. Soms werden ze zo goed mogelijk door hun familie verzorgd en maakten ze deel uit van de dorpsgemeenschap. Soms werden ze in hun vrijheid beperkt, gepest, mishandeld of verjaagd. Waanzin en zotheid werden vaak gezien als een straf van God. Lijders werden ‘behandeld’ met een mengeling van religie, magie, suggestie en volksgeneeskunst.
De 14e eeuw
Met de opkomst van de steden vanaf de veertiende eeuw nam de behoefte toe om de opvang van grotere groepen hulpbehoevenden en ‘onmaatschappelijken’ in afgezonderde instellingen te organiseren.
Rijke burgers stichtten liefdadigheidsinstellingen, veelal verbonden aan religieuze centra: gasthuizen voor zieken, wezen en bejaarden, werk- en tuchthuizen voor bedelaars en criminelen.
Ook ontstonden de eerste dolhuizen, bestaande uit een klein aantal cellen voor onhandelbare krankzinnigen die elders niet meer te handhaven waren. Na een verzoek daartoe van de familie of naaste omgeving besloot het stadsbestuur of iemand zodanig dol was dat hij of zij in een dolhuis geplaatst moest worden. In het dolhuis stond de bewaring van krankzinnigen voorop.
De 18e eeuw
Vanaf de achttiende eeuw werd de zorg voor de geest meer en meer bepaald door de idealen van de Verlichting: de mens moest zich ontdoen van vooroordeel en bijgeloof en zich laten leiden door de rede. Het vertrouwen in wetenschap en geneeskunde groeide.
Vooraanstaande hervormers geloofden dat krankzinnigheid een ziekte was, te behandelen en zelfs te genezen. Mensen met een verstandelijke beperking konden worden onderwezen en opgevoed.
Met de invoering van de eerste Nederlandse krankzinnigenwet in 1841 werd de behandeling van krankzinnigen opgedragen aan geneeskundige gestichten. Daarin mochten patiënten alleen met een krankzinnigheidsverklaring van een arts en een machtiging van een rechter worden opgenomen.
Voor kinderen met een verstandelijke beperking ontstonden geleidelijk aan speciale scholen en opvoedingsgestichten. Met vallen en opstaan werd de zorg voor de kwetsbare geest meer en meer geprofessionaliseerd.
Zorg voor de geest in vijf pijlers
Sinds de oprichting van de gestichten berust de zorg voor de geest op vijf pijlers:
1. Lichamelijke verzorging en behandeling, zoals medicatie;
2. Rust en regelmaat;
3. Arbeid en activering;
4. Psychische beïnvloeding en behandeling, (her-)opvoeding;
5. Preventie en hulp (bij eventuele terugkeer) in de maatschappij.
Deze pijlers bestaan naast elkaar, maar worden voortdurend verschillend benadrukt en ingevuld.
De 20ste eeuw
Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw groeide de zorg voor de geest buiten de instellingen en werd het werkterrein uitgebreid. Na 1970 leidden toegenomen welvaart, democratisering, emancipatie en verbetering van de rechtspositie van patiënten tot toenemende kritiek op de oude instellingen.
Het nieuwe ideaal werd ‘vermaatschappelijking’: psychisch kwetsbare mensen zoveel mogelijk zelfstandig laten wonen, net als alle andere burgers, met kleinschalige zorg dicht bij huis.
Zorg voor de geest anno nu
Tegenwoordig wordt zoveel mogelijk zorg op maat verleend, met aandacht voor de individuele mens in al zijn facetten. Thuis als het kan, in een instelling als het moet. Dat vraagt wel meer van zorgverleners, maar ook van de samenleving als geheel.
De vraag in hoeverre die samenleving inclusiever zal zijn voor psychisch kwetsbare mensen behoort tot het open einde van het Epos van de Geest.